Heaven of the North
Ga terug

De Hemel van het Noorden

De bel gaat. ‘Daar zijn ze! Wie gaat opendoen?’ Ik leg mijn schaar neer en sprint op mijn sokken naar de voordeur. ‘Hey Thijzeman, is je lijstje al klaar?'

 

Elk jaar, op de tweede zondag van april, is dat de eerste vraag die ik krijg wanneer de familie uit de Noorderkempen in Rekkem neerstrijkt. ‘Ben ermee bezig’, antwoord ik met een brede grijns, waarna ik mijn tantes, nonkel, neven, nichten en aanhangsels begroet met een kus. Zo gaat dat in onze familie.

 

Ik wijd me opnieuw aan mijn heilige taak: de deelnemerslijst – mét rugnummers uiteraard – zorgvuldig uit de krant knippen. Die krant, dat is niet De Standaard, waarop wij thuis geabonneerd zijn. Want die is toevallig níét de standaard wanneer het op sport aankomt. Eén schamele pagina, daar moet ik het elke dag mee stellen! Nee, op sportieve hoogdagen loop ik via het tuinpad, achter de buren door, naar mijn tante op Rekkem Platse. Zij leest Het Volk en staat met plezier het sportkatern af aan haar wielergekke neefje. Zo ook vanochtend.

 

 

Eenmaal de lijst is uitgeknipt, zoek ik in de hooiberg die mijn vaders bureau is, naar een stevig stukje karton. De achterkant van een van zijn grote bruine enveloppes kan perfect dienstdoen als versteviging. Met een half verstorven tube Pritt – het is waarschijnlijk weer een vol jaar geleden dat iemand die heeft gebruikt – kleef ik de lijst op het karton. Nu nog de favorieten aanduiden met een gele markeerstift, zodat we die rugnummers alvast een beetje kunnen memoriseren.

 

‘En wat als het regent?’ vraagt mijn neef, die plots achter me is opgedoken. Hij heeft gelijk. Toen ik als piepkleine pagadder op automatische piloot stond te klappen voor Kuiper, Kelly, Madiot, de oude Moser, en later voor Eric Vanderaerden, viel het water met bakken uit de lucht. De greppels langs de kasseistroken brokkelden af, het slijk stroomde over de stenen, de modderfiguren die omzichtig balancerend uit de bocht kwamen gedokkerd waren nauwelijks te herkennen. Maar dat bedierf onze pret niet. In navolging van opa en papa juichten we ieder van hen met evenveel vuur toe. En als ik het al koud kreeg, dan vond ik soelaas in het vooruitzicht van een stomende kop Oxo na onze thuiskomst. Met extra selderijzout!

 

De voorbije jaren was het vaker droog dan nat geweest, en ook vandaag is geen regen voorspeld. Maar het zwerk kleurt egaal en onpeilbaar wit, dus neem ik het zekere voor het onzekere. Van mijn hartgrondige hekel aan knutselen valt weinig te merken als ik een hoger doel voor ogen heb: stiekem verknip ik een mapje van mijn pa en span ik het plastic vel over het karton. Enkele nietjes moeten alles op zijn plaats houden. Mijn waterdichte deelnemerslijst is klaar.

 

 

*** 

 

 

De kalkoenbillen met mama’s overheerlijke mandarijnsaus schudden mijn buik door elkaar. Te snel gegeten? Zenuwen? Of leef ik zelfs fysiek mee met de hotsende en botsende renners op televisie?

 

‘Hoe ver nog naar het bos?’ klinkt het vanaf de feestdis.
‘Nog dertig kilometer’, antwoord ik vanaf het puntje van de zetel.

 

Het sein voor mijn vader om in actie te treden. Hij staat recht en gaat naar boven. Vijf minuten later hoor ik hem op de achtergrond grommen en vloeken. Tot zijn ergernis is de draagbare radio van broer Tom in nog slechtere staat dan vorig jaar. Wanneer hij het toestel opent om er nieuwe batterijen in te stoppen – ieder heeft zo zijn verantwoordelijkheid vandaag – merkt hij dat niet alleen de buitenkant, maar ook de binnenkant van het toestel behoorlijk verkalkt is geraakt. Door de wasem in de badkamer. Dat is de prijs die wij willen betalen om vanuit ons hete bad naar Midnight Oil of De Kreuners te kunnen luisteren.

 

 

De contactjes zijn blijkbaar niet beschadigd, want plots komt de radio tot leven. Maar nu wacht het moeilijkste deel van vaders missie: het metalige gepiep en geknars omzetten in verstaanbaar wielercommentaar. Het wordt geen sinecure om de juiste frequentie te vinden, want de antenne is in de loop van de voorbije twaalf maanden met de helft korter geworden. Afgekraakt. Hoe? Dat is een raadsel. De dader heeft zich tot op heden niet bekendgemaakt. Ik pleit in elk geval onschuldig.

 

  

*** 

 

 

‘Ja! Het Bos van Wallers!’

 

De hele familie laat de koffie en de koekjes voor wat ze zijn en kluistert zich voor de buis. Voor even toch. Want zodra de laatste renner die vermaledijde strook heeft afgewerkt, veert iedereen recht en vliegen opgewonden vragen door de woonkamer.

 

‘Wie rijdt met wie mee?’
‘Moeten we een paraplu meenemen?’
‘En laarzen?’
‘Papa, vergeet je de radio niet?’

 

Onderweg houdt de autoradio ons op de hoogte van het koersverloop. En net als elk jaar brengt Tom zijn imitatie te berde van de trillende stem van Jan Wauters achterop de motor. ‘Demarráge van Vanderáérden’ – Tom is altijd in de eighties blijven hangen – ‘en Bontempi reagéért!’ improviseert hij erop los, zichzelf letterlijk op de borst kloppend. Sommige dingen word je nooit beu.

 

 

*** 

 

 

Papa is een gps avant la lettre. De André Meganck van de familie. Of we nu in Zuid-Frankrijk, Friesland, Engeland of Vlaanderen zijn, hij vindt overal blindelings de weg. Eén uitzondering: de route richting de kasseistrook van Hem, waar onze jaarlijkse afspraak met de Hel van het Noorden plaatsvindt.

 

De expressweg naar Moeskroen, onder de tunnel naast het zwembad, iets verder de A17 richting Doornik op, afrit 1, dwars door Templeuve richting het Franse grensdorpje Willems… Tot zover gaat alles goed. Maar dan, in het centrum van Willems, slaat de twijfel toe. Rechts of links?

Enkele jaren geleden vergiste hij zich er voor het eerst, tot groot jolijt van de familie en vrienden in zijn kielzog. Hij die door iedereen onfeilbaar werd gewaand wanneer het op oriëntatie aankwam, was het noorden kwijt. Strikt genomen het westen. Het jaar daarna: weer van dattum. Diezelfde splitsing deed hem de das om. Nog meer hoongelach werd zijn deel.

 

Ook nu is de spanning tastbaar. Alle inzittenden voelen dat een nieuwe afgang de emmer der vernederingen kan doen overlopen. Dat leedvermaak niet langer in goede aarde zal vallen. Rechts of links? Hij maakt een keuze, tegen zijn gevoel in. Honderd meter verder zijn we zeker: we zitten juist! Driewerf hoezee. De gps is in ere hersteld.

 

 

*** 

 

 

We parkeren de auto’s in het gehucht Robigeux en betreden honderd meter verder de laatste échte secteur pavé van Parijs-Roubaix. Die van Hem. De kasseien liggen er slecht bij, maar aan weerszijden van de bolle rug – de wielen van de voorbijrazende auto’s raken amper de grond – ligt een smal strookje asfalt waar de renners graag van profiteren.

 

We wandelen verder naar ‘ons’ plekje. Een opeenvolging van twee rechthoekige bochten, rechts-links, waar de renners de kasseien wel móéten kruisen om het snelste traject, van binnenbocht naar binnenbocht, aan te houden. Niet ongevaarlijk bij nattigheid, maar valpartijen heb ik hier nog nooit aanschouwd.

 

 

Veel mythe of legende valt hier trouwens niet te rapen, al liep Kuipers band hier ergens van de velg toen hij op weg was naar de zege in 1983. (En later, maar dat weet ik nu nog niet, zal Museeuw enkele hectometers verder een vierde zege door de neus geboord zien.) Maar de voordelen van deze locatie zijn legio.

 

Ten eerste: er staat nooit veel volk, wat altijd goed uitkomt wanneer de karavaan voorbijkomt. Die is niet zo monumentaal als tijdens de Tour de France, maar mijn pa, die verwekt is tijdens de Tweede Wereldoorlog, kijkt een gratis weggegeven paard nooit in de bek. Vorig jaar nog dook hij als een volleerde doelman de gracht in om een porte-cleetje (West-Vlaams voor ‘sleutelhanger’) van La Voix du Nord te bemachtigen. Trots overhandigde hij het kleinood aan mijn moeder, die het zuchtend en met de ogen draaiend in de plastic zak vol gesponsorde petjes, strandballen en balpennen gooide. Klaar om twintig jaar lang stof te liggen vergaren op zolder.

 

 

Ten tweede: rondom ons strekken de akkers en de weiden zich uit zover het oog reikt, zodat we de helikopters al een halfuur op voorhand zien naderen. We weten dus vrij precies hoe lang we nog moeten wachten op de koplopers. Wie dat zijn, probeert mijn vader te achterhalen met behulp van ons aftandse radiootje met geamputeerde antenne. Gelukkig zijn we nog dicht genoeg bij België om flarden Radio 1 op te vangen.

 

‘Ballerini en Duclos rijden voorop’, echoot hij voor ons de verslaggeving.
‘En daarachter Museeuw, Ludwig, Van der Poel en… Van Hooydonck.’

 

Ons Kempische gezelschap wordt gek. Edwig Van Hooydonck is afkomstig uit de buurt van Wuustwezel. Op een steenworp van Brecht, de heimat van moeders kant van de familie. Ook mijn hart gaat sneller slaan voor de koperen kampioen.

 

‘Hoever zijn ze achter?’ wil iedereen weten.
‘Bijna twee minuten.’

 

De euforie maakt plaats voor berusting.

 

En zo kom ik bij punt drie. In Hem is de koers meestal al in een beslissende plooi gevallen. Wie hier op kop rijdt – solo of in groep – komt hoe dan ook in aanmerking voor de zege. Bovendien is het deelnemersveld zodanig uit elkaar gereten dat ik me ruim een halfuur lang kan vergapen aan bestofte of besmeurde tronies en schokschouderende lijken op zadels. Wat een verschil met de tien seconden durende ‘zoef’ tijdens de vlakke Touretappes die we al hebben bijgewoond.

 

Nu komen de helikopters wel heel dichtbij. De moedigsten onder ons springen over de gracht naar het smalle strookje gras langs de weg. De rest blijft op de rand van de akkers staan, iets hoger dus. Het kan niet lang meer duren.

 

 

*** 

 

 

Achter ons daalt een helikopter af tot net boven de grond. Ik zwaai nog even naar de camera die ik me misschien zelfs inbeeld, en dan is het focussen geblazen. Een eerste stofwolk aan de einder. Duclos en Ballerini zijn aan onze strook begonnen. Toeterende auto’s flirten met mijn tenen, motards scheuren vervaarlijk door de bochten.

 

‘Allez, Gilbert! Allez, Franco!’

 

Twee minuten later. Een tweede groepje. Vier silhouetten.

 

 

‘Is hij er nog bij?’ Ik herken de Lange van Gooreind al van ver.
‘Ja, hij is er nog bij.’
‘Edwig! Edwig! Edwig! Edwig!’

 

Van Museeuw, nochtans een West-Vlaming, zijn we ten huize Delrue nooit fan geweest. De rest van het verbrokkelde peloton passeert in groepjes van hoogstens vijftien man, wat mij in de mogelijkheid stelt om de meeste renners te herkennen en hun namen luidkeels af te ratelen – Bauer! Nijdam! De Wolf! Redant! Frison! Ghirotto! Zo weten de koersanalfabete omstanders meteen ook voor wie ze staan te joelen. Als wederdienst proberen zij – vooral mijn ma en mijn zus – zoveel mogelijk rugnummers te herkennen en te onthouden, zodat we tussen twee groepjes door even mijn waterdichte deelnemerslijst kunnen raadplegen.

 

‘Wilfried Peeters reed er ook tussen.’ ‘Ze rijden de velodroom op’, roept mijn vader plots, de radio tegen zijn oor geperst. Iedereen gaat zo dicht mogelijk om hem heen staan. Fotofinish! Duclos of Ballerini? De Italiaan gooit vol overtuiging zijn handen in de lucht, klinkt het. ‘Ballerini a gagné’, roepen we naar de volgende sliert renners die aan ons voorbij dendert. Een ploegmaat van GB-MG fleurt op, iemand van GAN schudt ontgoocheld het hoofd.

 

‘Nee, ze waren mis’, laat pa even later weten.
‘Het is Duclos die gewonnen heeft!’

 

‘Heeft die vorig jaar ook al niet gewonnen?’ vraagt mijn moeder, die meteen door meer onwetende familieleden wordt gefeliciteerd voor zoveel scherpzinnigheid .

 

Ik ben oprecht blij voor de oude Fransman, maar voel me ook schuldig om de foute informatie die ik zonet heb doorgebruld. Een sportjournalist in spe onwaardig…

 

  

*** 

 

 

Op de terugweg naar onze auto’s worden we nu en dan opgeschrikt door het schrille fluitje van een politieagent. Achtergebleven enkelingen, soms duo’s of trio’s, slalommen zich een weg tussen de huiswaarts wandelende toeschouwers. Gelukkig tonen wij het nodige respect voor deze helden, die koste wat het kost de velodroom willen bereiken. Zelfs al is hun achterstand te groot om nog in de officiële uitslag te worden opgenomen, ze zullen met recht en rede aan hun kleinkinderen kunnen vertellen dat ze Parijs-Roubaix hebben overleefd.

 

Bij het begin van de kasseistrook houden we traditiegetrouw nog even halt. Altijd is er wel iemand die zich afvraagt waarom we nog niet naar huis terugkeren. En altijd heeft mijn vader hetzelfde antwoord klaar: ‘Zolang de bezemwagen niet is gepasseerd, is er nog minstens één renner op komst.’

 

 

 

De gendarme die het parcours vrij moet houden, bevestigt dat. Dus wachten we. En diepen we – zoals elk jaar – die ene anekdote op. Misschien wel mijn eerste bewuste herinnering aan de koers. Het was op deze plek. Het regende, het waaide, de renners hadden er stuk voor stuk uitgewoond uitgezien. Er was zeker drie kwartier verstreken sinds de koploper voorbij was gekomen, maar in de verte dook nog een gedaante op. Ondanks de smurrie was het zwarte dambordmotief op de niet meer zo witte achtergrond te herkennen. Een renner van Peugeot.

 

De hardnekkigsten der toeschouwers, tot wie wij altijd hebben behoord, trakteerden hem op een luid applaus en de best bedoelde aanmoedigingen. De man in kwestie antwoordde met een zwaaiende vuist en enkele Franse krachttermen. Iets met ‘foutez’ en ‘gueule’.

 

Hij zou de Hel weldra achter zich laten. Voor mij heeft zich die namiddag de poort naar de Hemel geopend.

 

Thijs Delrue

 

Thijs Delrue heeft als auteur/ghostwriter van sport- en andere boeken een voorkeur voor authentieke portretten. Hij schreef onder meer de biografieën van Sven Nys, Paul Van Den Bosch, André Meganck en Stig Broeckx. Daarnaast publiceert hij onder het pseudoniem De Koperen Kogel columns over de sportactualiteit op Facebook en in tijdschriften.

 

Volg hem op Facebook via De Koperen Kogel of bekijk een overzicht op zijn website

Lees verder

Let us dream, Pirate Let us dream, Pirate

In deel drie van onze reeks vertelt Frank Heijnen het verhaal van een kwetsbare Italiaanse jongen die de nieuwe Fausto Coppi zou worden.

13 april 2022
Heaven of the North De Hemel van het Noorden

We starten onze reeks met een verhaal over Parijs-Roubaix, editie 1993, waar een kleine jongen de poort naar de hemel ontdekt.

13 april 2022